De zon schijnt, een prachtige zomerse junimiddag. Mijn moeder als stralend middelpunt tussen haar dochters, schoonzoons, drie kleinzoons en twee kleindochters en hun aanhang. Plezier, liefde, een feestje. Een tuinfeestje had het kunnen worden. Het weer was er vandaag naar. Ze zou vandaag 75 jaar zijn geworden, mijn moeder. In plaats daarvan brachten we vanochtend een bos bloemen naar de begraafplaats. Ik had roze pioenrozen willen hebben, daar was ze altijd zo gek op, maar wegens de warmte waren die er niet. Het werden roze roosjes met wat paarse bloemen en gipskruid. En die grappige, gele, lolly-achtige bloemen die drie jaar geleden ook in het rouwbloemstuk verwerkt zaten. Ik denk dat ze het een mooi boeket gevonden zou hebben.
Ineens was ik er toch verdrietiger om dan ik had ingeschat. Tranen mogen er zijn, daar schaam ik me ook niet voor. Potverdorie, 75 is helemaal niet zo oud, ze had het makkelijk kunnen halen. Gek dat het dan ineens toch zo op je kan vallen. In de drie jaar dat ze niet meer onder ons is, ervaar ik een grote vrede en acceptatie. Toen ik gisteren naar mijn werk reed, liet ze ‘She’ van Charles Aznavour al even door de speakers schallen. Haar liedje. Niet omdat ze het zo mooi vond, want dat weet ik eigenlijk helemaal niet. Bij het zoeken naar muziek voor haar begrafenis kwam ik hem tegen in de ‘begrafenis top 100’ en ik vond hem wel passend, als afsluiter. Kennelijk had het haar goedkeuring, want op bijzondere momenten komt dit liedje altijd langs. Toen ik met mijn dochter een avond op de Eerste Hulp had gezeten en weer naar huis reed, daar was ie, als teken dat ze er was, dat ze het wist, als troost. Op mijn verjaardag, de trouwdag van mijn andere dochter, zoveel kleine momentjes tussendoor, een teken van boven. ‘Ik ben erbij, ik zie je wel, ik voel met je mee’.
En de witte vlinders natuurlijk. Vanochtend op de begraafplaats was die er ook bij. Nooit dichtbij, niet daar, niet op die plek. Daar is de vlinder altijd op afstand, nooit dichtbij, maar hij dwarrelt heen en weer, ‘ik zie jullie wel’. In de tuin is ze soms dichterbij, zit ze soms op een blaadje rustig te kijken. Zo zie ik het althans, ze slaat me gade, kijkt wat ik doe, ze is erbij. Eigenlijk is ze altijd bij me. In mijn lichaam. Mijn handen die steeds meer op de hare gaan lijken, woorden, zinnen die ik soms zeg. Ze zit in mijn DNA. Die prachtige, warme, hartelijke vrouw die mijn moeder was. Ze zou haar leven gegeven hebben voor haar meiden, maar soms kon ze heel direct uit de hoek komen, op het botte af. Gisteren hebben we er nog om gelachen, mijn zus en ik. Die keer dat ik met haar met de trein ergens heen ging, jaren geleden. Mijn zoon was erbij, in de buggy. Die buggy moest de trein in. Een man kwam eraan en vroeg of hij kon helpen. Mijn moeder bitchte: “We redden ons prima zonder de hulp van een man”, of woorden van gelijke strekking. Het klonk echt niet aardig en ik zei: “Tjonge, mam, dat had zo niet gehoeven. Die man was gewoon beleefd, hij wilde helpen”. Ze haalde haar schouders op en had dan zo’n speciale blik. Het kon haar niet schelen hoe het over kwam, ze stond achter haar woorden.
Mijn lieve mam, wat mis ik je soms en toch ook weer niet. Want je bent altijd bij me. Maar wij aardse stervelingen verlangen soms naar aards contact. Samen aan de koffie, appeltaart met slagroom, haar stem door de telefoon, haar oogopslag, haar liefde voor ons allemaal. Dat was ook wat ze zei, in het ziekenhuis: “Maar ik kan helemaal niet zonder jullie allemaal”. En wij kunnen niet zonder haar. We nemen haar met ons mee, want ze is altijd bij ons, bij mij. Ik zeg ook nooit gedag als ik op de begraafplaats ben, op de plek waar haar lichaam begraven ligt. Want ik neem nooit afscheid. Ze blijft altijd bij me.
Gefeliciteerd met je 75ste geboortedag daar boven, mam. Je hebt vast een feestje met alle mensen die je in jouw leven verloren hebt en die je lief waren. Wij hier op aarde zullen altijd van je houden.
Jammer dat er geen echt tuinfeest was. Mooi die herkenningspunten in gebaar en aan je lichaam. Gek. Mijn handen lijken ook op de handen van mijn moeder. Ook mijn tenen. Mooi nummer Marjolein. She…
Wat heb je dit mooi verwoord. En idd ze blijft altijd dicht bij
Kan snel afgelopen zijn inderdaad, dus zoveel mogelijk ervan genieten, zolang iemand zijn ouders nog heeft.
Op helpen, vooral bij de ingang van de hal naar de lift, zit ik ook nooit te wachten. Ik hoop meestal, dat er niemand is. Het begint bij het begin, dat ik de tassen bij de tweede deur van de hal zet en dan terugloop naar de brievenbus. Ze neerzetten bij de brievenbus en vervolgens weer optillen heeft geen zin. Dit begrijpt de helper al niet. Dan helpen ze vaak half; duwen de deur een stuk open en dan moet je het toch zelf doen. Snappen niet, dat ze voorop moeten lopen om de volgende deur open te doen. En ik heb ook geen zin om me te haasten, omdat je de helper niet wil laten wachten.